Van de stede Broek tot Stede Broec
|
|
Hoofdstuk 5: Rampspoed
Overstroming
De euforie over de nieuwe straatweg was nog nauwelijks geluwd
toen het noodlot toesloeg: in 1675 brak de Zuiderzeedijk bij
Schardam, zuidelijk van Hoorn, door. Westfriesland kwam onder water
te staan. Broek werd zwaar getroffen. De grond en het viswater
raakten verzilt, het vee en ook de mensen werden ziek.
Om de kinderen te beschermen, stuurde men ze naar het weeshuis, maar
daar was onvoldoende geld om ze te voeden. Het stadsbestuur zag geen
moge lijkheden om bij te springen. Ze deden een beroep op Den Haag
en kregen in 1679 -beter laat dan nooit- toestemming om een
belasting op rogge-, boekweit- en tarwemeel te heffen. Met de de
opbrengst daarvan kon de ergste nood worden gelenigd.
Brand in Broek
In 1694 trof de volgende ramp de stede Broek: een grote brand in
Grootebroek. Met de toen gebruikelijke manier van blussen -men gaf
elkaar vanaf de sloot eninierijes water door- was er geen houden
aan, vooral ook omdat de huizen dicht op elkaar stonden. Veertig
huizen gingen verloren en het plaveisel van de straatweg, de trots
van de stad, had zwaar te lijden.
De Broekers zagen geen kans geld bijeen te brengen om deze nieuwe
ramp het hoofd te bieden. De vindingrijke pastoor van het
Lutjebroeker schuilkerkje lanceerde het plan om in andere delen van
het land een collecte te houden. Twee ondernemende Lutjebroekers
gingen op pad met een aanbeveling van het stadsbestuur. Ze kwamen
terug met 125.000 gulden! Daarmee konden de getroffenen worden
geholpen.
Misoogst, koude en veepest
De volgende slag trof Broek in 1698: de oogst mislukte. De
bevolking leed honger. In 1740 dompelde een extreem koude winter de
Broekers in ellende. Er was gebrek aan alles. De mensen verkochten
hun kostbaarheden om aan warme kleding en brandstof te komen. In
1744 en 1745 sloeg de veepest toe en ging de helft van de veestapel
verloren.
Armoede in de stede Broek
In 1750 werd Grootebroek voor een groot deel door brand verwoest,
in 1763 trof hetzelfde lot Lutjebroek. Ook nu toog men op pad om,
met hartverscheurende verhalen over slachtoffers van de brand die in
plaggenhutten huisden, mensen elders in het land tot gulheid te
bewegen. Het leverde bijna 35.000 gulden op.
Als gevolg van al deze rampspoed liep het aantal inwoners dramatisch
terug; de mensen trokken weg. De kerkelijke archieven maken in 1645
melding van 1050 communicanten -volwassen katholieken- in
Bovenkarspel; in 1723 zijn er nog maar 198.
Het einde en het begin
In de Franse tijd rond 1800 kwam het einde van de stede Broek in
zicht. Als gevolg van onderlinge meningsverschillen werd de stede in
1825 ontbonden, Grootebroek en Lutjebroek bleven bij elkaar. De band
met Bovenkarspel bleef, zij het moeizaam, in stand.
De eerste plannen voor samenvoeging van de gemeenten Bovenkarspel en
Grootebroek dateren van 1849. Dat liep op niets uit. Vlak voor de
Tweede Wereldoorlog was samenvoeging van Bovenkarspel, Grootebroek
en Hoogkarspel ter sprake. Als gevolg van de oorlog is het er ook
toen niet van gekomen.
In de zestiger jaren breidt de samenwerking tussen Bovenkarspel en
Grootebroek zich uit als gevolg van belangrijke ontwikkelingen zoals
de ruilverkaveling en de overloop uit de Randstad. Het duurde echter
tot 1979 voor de twee gemeenten een werden. Dat gebeurde toen heel
Westfriesland aan een bestuurlijke reorganisatie werd onderworpen en
het aantal gemeenten van zevenentwintig naar dertien werd
teruggebracht. De oude naam stede Broek werd, zij het met een c aan
het eind, in ere hersteld.
Hoofdstuk 6: De Zouaven
In dienst van de paus
Halverwege de vorige eeuw begon, mede als reactie op de Franse
Revolutie, de bevolking van Itali� zich te verzetten tegen de
vorsten van de kleine koninkrijkjes. Hun leider was koning Victor
Emanuel van Sardinie niet zijn veldheer Garibaldi. In 1870 hadden
zij hun strijd gewonnen, Itali� was een staat.
De Kerkelijke Staat, gelegen in het midden van ltali� en al zo'n
1000 jaar oud, kwam daardoor in het nauw. Een eigen leger had de
paus niet, maar er was altijd wel een invloedrijke vorst, op dat
moment de Franse Napoleon III, die bescherming bood.
Toen de Kerkelijke Staat niettemin ten onder dreigde te gaan, deed
de paus een beroep op alle katholieke jongemannen in de wereld om
zich aan te melden voor het Zouavenleger en de Kerkelijke Staat te
redden. De meeste Zouaven kwamen uit Nederland: ruim drieduizend.
Uit de dorpen van de stede Broek kwamen er vierentwintig.
De bekendste was Pieter Janszoon Jong uit Lutjebroek. Zijn roem
verwierf hij in de slag bij Monte Libretti, een hooggelegen
vestingstadje. De Zouaven waren met zevenentachtig man, de
Garibaldisten met ruim twaalfhonderd. De Zouaven zagen kans ze de
stad uit te jagen. 'De reus uit Lutjebroek' hield in z'n eentje een
horde 'roodhemden' tegen zodat zijn makkers zich konden
hergroeperen. Het werd zijn dood, maar hij had in die nacht wel
veertien man met de kolf van zijn geweer de hersens mgeslagen.
Toen in 1925 in Luitebroek een gymnastiekvereniging werd opgericht,
stelde de kapelaan voor om die 'Pieter Janszoon Jong' te noemen. Hij
kreeg geen bijval: het werd S.S.S.
Zes jaar later kwam er een voetbalclub en de kapelaan probeerde het
nog een keer. Hij kreeg niet helemaal z'n zin; het werd 'De
Zouaven'. Zij voetballen nog altijd in de kleuren die ook het tenue
van Pieter Janszoon Jong had: grijs met rood.
P.J. Jong leeft voort in Lutjebroek: zijn beeld is ingernetseld in
de gevel van de RK-kerk en de belangrijkste straat van het dorp is
naar hem genoemd.
Vorige
pagina <> Volgende
pagina
Bovenstaande tekst is overgenomen uit het boekje
"Van de stede Broek tot Stede Broec".
(Uitgave: Gemeente Stede Broec, 1998.
Afdeling Voorlichting)
|