Al deze stenen voor sparen en lenen
|
|
Grootebroek
Kassiers
De jonge bank had een uitstekend
resultaat. in het eerste jaar was er al een winst van f 34,56 en was er in
totaal meer dan f 43.000,- aan spaargeld ontvangen. Iedereen had kennelijk
zijn "buul" geleegd.
Maar met de Kassiers wilde het in de eerste
jaren niet zo goed lukken. Meester Maas hield zitting in een lokaal in de
R.K. Jongensschool. Verschillende leden hadden daar al bezwaar tegen
gemaakt. Er was beslist onvoldoende geheimhouding op deze manier. De
Meester was het daar beslist niet mee eens. Hij weigerde naar, een andere
ruimte om te zien, reden om zijn functie na drie jaar neer te leggen. K.
Buijsman,
die eerst in de Raad van Toezicht zat neemt de functie over, maar niet
voor lang. In 1914 heeft hij iets gedaan dat in de notulen omschreven
wordt als "schending geheim en smaad aan Bestuur." Genoeg om hem,
ondanks zijn excuses, te schorsen. Joh. Maas, een zoon van de eerste
Kassier en ook onderwijzer, zet het voort. Hij is van plan lang te
blijven, de bank koopt ondanks wat tegenwerking van sommige bestuursleden,
een huis en het Bestuur sluit een huurcontract met hem af. Twee kamers in
zijn huis zijn voor de bank, de rest voor hem zelf.
Op zijn verzoek of er
nu ook een riolering mag worden aangelegd, zegt het Bestuur dat de
"Beste Kamer" boven de sloot is en dat , een riolering niet
nodig is. Ondanks dat hij bij zijn aantreden beloofde om voor een hele
lange tijd te blijven, neemt hij in februari 1923 "met grote
moeite" afscheid. Een oproep voor sollicitanten komt er achter in de
kerk te hangen en in het onderwijzersblad komt een advertentie. Het levert
2 sollicitanten op. Met het argument, dat hij onderwijzer is en goed
katholiek, valt de keus op G. W. J. Polman uit Hoorn. In 1926 doet het
Bestuur een beroep op de Centrale Bank in Eindhoven om eens
te denken over een pensioenrecht voor Kassiers. Het antwoord laat aan
duidelijkheid niets te wensen over.
Samen delen
Eerste
bankgebouw aan de Zesstedenweg 215.
Het werkgebied van de bank
is nauw omschreven als "de parochie Sint Joannes den
Dooper". Aanvankelijk had het Bestuur de omschrijving "de
parochie van Pastoor Thier" gebruikt. Maar dat kon geen genade vinden
in de ogen van de Centrale Bank. Anders dan bij alle banken die in dit
boek behandeld worden, is dit de enige die bij de start zich aansloot bij
Eindhoven. Omdat het beleid in het Zuiden geheel anders was dan in
Utrecht, is het waardevol daar wat langer bij stil te staan. Onder andere
omdat het toezicht en de invloed van die Centrale Bank zoveel groter
waren.
De katholieke signatuur werd sterk benadrukt en iedere wijziging in
voorwaarden moest worden goedgekeurd.
Ter illustratie daarvan zijn een aantal brieven hierbij gereproduceerd. In
de statuten van de bank stond dat de leden verplicht zijn om lid te zijn
van de R.K. Kerk.
Lidmaatschap van de Boerenbond was gewenst, maar niet
noodzakelijk. Dat was nu een voorbeeld van iets waarover met Eindhoven
druk gecorrespondeerd is. Daar vond men het lidmaatschap van de Boerenbond
wel een noodzaak. Ook de bepalingen op welke gronden men zijn lidmaatschap
van de bank kon verliezen, doen ons nu vreemd aan: "door te leven in
strijd met de wetten der R.K. Kerk, o.a. door het verzuimen zijner
Paaschplichten, door het aangaan eener gemengde verkeering en door het
aangaan van een gemengd huwelijk."
Vorige pagina
<> Volgende pagina
Bovenstaande tekst is overgenomen uit:
Uitgave: Rabobank Westfriesland-Oost, © februari 1998
|