Al deze stenen voor sparen en lenen
|
|
Grootebroek
Op de zondag voorafgaande aan 17 januari 1903 roept de Pastoor de
aanwezigen op om de komende openbare vergadering in cafe"De Goede
Verwachting" van Maarten Onneweer te bezoeken en maakt duidelijk dat
het initiatief zijn volledige steun heeft.
Die vergadering van 17 januari had nog steeds het karakter van
voorlichting, maar na de gloedvolle inleiding van Meester Maas (Hoofd der
Bijzondere School) volgde een luid applaus en spontaan waren 55 aanwezigen
al bereid het ledenregister te tekenen. De stemming zat er goed in bij de
aanwezigen. Het verhaal ging dat Maarten voor een dubbeltje "een
beste borrel" schonk en bovendien werd er naar hartelust gerookt. De
sigaren kostten niet meer dan 9 voor een dubbeltje. Het besluit tot
oprichting was positief uitgevallen, maar daarmee was de bank er nog niet.
Als oprichtingsdatum van de katholieke bank in Grootebroek is steeds
aangehouden 2 februari 1903. Dat is de datum van een volgende vergadering
waarin de praktische zaken vorm krijgen en de Statuten worden goedgekeurd.
In die vergadering is ook de verdeling van de functies bekend. Niet
Kapelaan Colla, die zich voor de oprichting zo sterk heeft gemaakt, maar
Pastoor P. Thier neemt persoonlijk de plaats in van voorzitter van de Raad
van Toezicht. De heren K. Buijsman en J. Reus zullen hem als lid van dat
college bijstaan. Het Bestuur bestaat uit A. Hofland, voorzitter
(directeur); Th. Buijsman, secretaris en K. Timmerman
"onder-directeur".
Nadat Meester Maas en Hofland nog geruime tijd hadden gediscussieerd over
de keuze van een Centrale Bank en ze uiteindelijk samen op Eindhoven
uitkwamen, mocht Maas Kassier worden. Volgens de notulen "deed daarna
de heer Hofland namens Bestuur en Raad van Toezicht uitkomen, dat zij bij
het aanvaarden van hun taak doordrongen waren, van de moeilijke taak, die
zij op zich hadden genomen. Hij verzocht daarom de steun en medewerking
der leden en vroeg deze ook voor haren Kassier, den heer Maas, die zoo
onbaatzuchtig zijne veelomvattende taak op zich had genomen." De
Kassier zal zitting houden in de R.K. Jongensschool. Tijdens de
vergadering tekenen nog een aantal leden het register, waardoor het aantal
leden bij de start oploopt tot 77. De wat onduidelijke oprichtingsdatum
had natuurlijk ook alles te maken met de oprichtingsvorm. Aansluiting bij
Eindhoven betekende dat de cooperatie niet met een notari�le akte hoefde
te worden opgericht. Koninklijke goedkeuring, zoals voor een vereniging,
was voldoende en aanzienlijk goedkoper.
Koninklijke
goedkeuring voor statuten wijziging.
In 1953, bij het 50-jarig bestaan, vat voorzitter G. Broersen de noodzaak
voor een cooperatieve bank helder samen en geeft daarin ook nog een
aardig tijdsbeeld. "...de oprichting van een Boerenleenbank hield
een belofte in tot verbetering van de crediet behoefte der tuinders en een
middel tot verbetering van de heersende financiele wantoestanden in
Grootebroek. Want de exportmogelijkheden waren toen, doordat de veiling
"De Tuinbouw" nog in de kinderschoenen stond en bovendien door
verschillende handelaren en tuinders werd tegengewerkt, gering. Bovendien
was het verkeer over land en water primitief. Met dat primitieve verkeer
was men dus op het binnenland aangewezen, daardoor waren de financiele
uitkomsten der bedrijven, evenals de financiele posities der tuinders
over het algemeen slecht. Omdat iedere tuinder bovendien zijn bedrijfs- en
huishoudgeld in de zogenaamde "buul" hield, was er, zelfs tegen
de soliedste zekerheidsstelling, moeilijk geld te krijgen en dan nog bij
de particuliere geldschieter, die, daar men van een rentevoet niet veel af
wist, maar wat- voor het gebruik van zijn geld nam. Men beweert dat dit
soms 10 à 12 % kon bedragen.
De oprichters beoogden dan ook met hun
Boerenleenbank te bereiken, dat het bedrijfs- en huishoudgeld, uit de
"buul" zou komen; en soliede en rente gevend zou belegd kunnen
worden bij hun Boerenleenbank, maar daardoor ook tegen een lage rente
beschikbaar zou komen aan de crediet behoeftige tuinders.
Verder moeten we
ons verbazen over het primitieve en tijdrovende gebruik van het geld.
Terwijl men nu (geschreven in 1953) met een giro-opdracht of cheque al
zijn betalingen kan doen, was men toen gedwongen al de betalingen contant
te doen en dit terwijl het papieren geld nog niet in gebruik was.
Het was
dan toen ook geen uitzondering als men voor de betaling van een gekocht
huis of perceel land een mand met echte harde guldens, rijksdaalders of
gouden tientjes meenam."
Vorige pagina
<> Volgende pagina
Bovenstaande tekst is overgenomen uit:
Uitgave: Rabobank Westfriesland-Oost, © februari 1998
|