De
verspreiding van
illegale
bladen
A.M. VAN DULMEN
Het verspreiden van illegale bladen was een moeilijk en riskant
werk, omdat de mensen dikwijls meer belang stelden in de bezorgers
dan in hetgeen in de blaadjes stond te lezen. Enkele domme
Hollanders waren erg nieuwsgierig en spraken graag over hun
vermoedens. Dat aanhoudende gepraat kon natuurlijk heel gemakkelijk
verkeerde oren bereiken en zo gebeurde het wel eens dat men een of
twee weken moest wachten voor het belangrijke nieuws weer kon worden
rondgebracht. De meesten waren op de bladen aangewezen, omdat zij
hun radiotoestel bij meester Van der Kuur hadden ingeleverd.
We hebben het ook wel meegemaakt dat iemand ons achtervolgde of dat
voor een of andere verdachte vreemdeling uitgekeken moest worden.
Gelukkig waren we niet schrikachtig en misschien zelfs wel wat
roekeloos. Wij riepen in een dergelijk geval een paar K.P.'ers te
hulp en als wij een verdacht persoon aanwezen, dan werd deze
aangehouden en gefouilleerd, of hij misschien papieren bij zich had
van een of andere politieke partij. Tweemaal op een avond is dit
gebeurd. Elke avond als wij de illegale bladen rondbrachten zagen
wij steeds dezelfde persoon bij ons in de buurt. Daar wij alleen
maar gedachten van hem hadden moesten wij hem laten lopen en werd de
verspreiding weer voor 14 dagen stilgelegd.
Als het wegbrengen der bladen in spertijd gebeurde moesten we
natuurlijk zeer voorzichtig zijn en oppassen dat geen moffen of
landwachters ons ontdekten. In de winter van 1944-1945 deed ik het
persoonlijk bij voorkeur 's nachts, doordat de toestand zeer critiek
was en het risico overdag of bij schemeravond groot. Daar ik aan de
centrale keuken werkte, was ik voorzien van een Nachtausweis en was
daarmee mooi gedekt.
De illegale bladen werden altijd bij mij thuis gebracht door een
koerierster (Elly Smit). Van mij uit werden ze overgebracht naar
Zwaagdijk (Pierre) en Westwoud (P. v.d. Heuvel), die op hun beurt er
voor zorgden dat het nieuws onder de mensen in hun omgeving kwam.
Voor de keuken werkte ik eigenlijk weinig. Dat was meer camouflage
en een middel om de kost te verdienen. De chef-kok, P. Knip, werkte
reusachtig mee. Als ik zei dat ik weg moest was dat altijd goed en
wanneer ik terugkwam zou hij wel zien. Hij begreep immers wel voor
welk doel ik in zo'n geval wegging.
's Avonds om 9 uur luisterden we altijd naar de Engelse zender; de
keuken had electrische stroom. Op zekere avond werden we daarbij
verrast door iemand die het niet weten mocht. Dat kwam natuurlijk
niet goed af. Kort daarna verscheen op een morgen, om half tien
ongeveer, de Landwacht. De heren vroegen terstond naar Esser en Van
Dulmen, maar die waren op tijd gewaarschuwd en hadden de keuken
juist verlaten. Onze kok wist hen van antwoord te dienen en zei, dat
wij om groenten uit waren. Zij gingen toen zoeken naar het
radiotoestel, maar ook dat was tijdig ondergedoken. Na veel gevloek
en geketter verdwenen ze ten slotte, om op andere vangst uit te
gaan.
Bovenstaande tekst is overgenomen uit het
"Gedenkboek" 1940-1945, uitgegeven in 1947.
|