Historie
Reeds voor 1300 was in het midden en oosten van West-Friesland
een zevental duidelijk begrensde maatschappelijke eenheden tot
stand gekomen met elk een eigen kerkelijk, plaatselijk,
rechterlijk en waterstaatkundig bestuur. Toen West-Friesland tegen
het einde van de 13e eeuw aan de Hollandse gravenkroon was
gehecht, vereiste de economische ontwikkeling herziening van het
rechtsbestel. Dit kwam tot uiting in het verlenen van stedelijke
rechten. Na Medemblik, dat in 1289 als eerste stadsrechten
verwierf, verkregen ruim een halve eeuw later ook Enkhuizen en
Gommerkarspel, Hoorn, Grootebroek en Bo- venkarspel deze rechten.
Onder de stadsrechten van Grootebroek werden in 1402 Lutjebroek en
in 1403 Hoogkarspel gebracht. Deze stadsrechtverleningen lieten de
werkzaamheden der dorpsbesturen evenwel onverlet. Afgezien van
Enkhuizen, traden er in 1795 als opvolgers van de dorpsbesturen in
dit deel van West-Friesland zes gemeentebesturen op, te weten:
Westwoud, Binnenwijzend, Hoogkarspel, Lutjebroek, Grootebroek en
Bovenkarspel.
De reeds lang bestaande buurt 'aan de Dijk' (Andijk), in het
noorden van het grondgebied van Lutjebroek, Grootebroek en
Bovenkarspel gelegen en die in het midden der 17e eeuw kerkelijk
zelfstandig was geworden, ontbeerde nog een eigen dorpsbestuur,
hetgeen in de loop der eeuwen reeds aanleiding had gegeven tot
vele moeilijkheden en conflicten. Bij keizerlijk decreet van 21
oktober 1811, dat met ingang van 1 januari 1812 alle gemeenten met
minder dan 500 inwoners deed opgaan in andere gemeenten, werd
Andijk, dat toen 1162 inwoners telde, ten koste van Lutjebroek,
Grootebroek en Bovenkarspel en onder toevoeging van het te kleine
Wervershoof (447 inwoners) tot een zelfstandige gemeente verheven.
Deze beslissing werd, behoudens herstel in 1917 van Wervershoof
als zelfstandige gemeente, na de Franse tijd gehandhaafd.
Omstreeks 1660 woonden er slechts een paar honderd mensen aan de
dijk, waaraan op het westeinde in 1667 een eenvoudig kerkje werd
gebouwd. Rond dat kerkgebouw ontwikkelde zich een buurtje, dat
allengs het hart van een groeiende gemeenschap werd. In 1811 telde
Andijk 1160 inwoners, bijna allen Nederlands Hervorrnd. Er stonden
toen ruim 200 huizen, waarvan 60 boerenplaatsen met ruim 100 ha.
grasland en 100 ha. bouwland.
Er was op het Buurtje een school en er kwam een raadhuis. In het
jaar 1836 scheidden de Gereformeerden zich af van de Hervormden.
In het begin van deze eeuw is er langs de dijk een vrijwel
aangesloten lintbebouwing ontstaan vanaf de grens met Enkhuizen in
het oosten tot aan die met Wervershoof in het westen over een
lengte van circa 7,5 km.
De bevolking vond vroeger voornamelijk een bestaan in de veeteelt.
Na 1850 werd geleidelijk overgeschakeld van veeteelt op akkerbouw
en zaadbouw en rond de eeuwwisseling is Andijk een tuinbouwdorp
geworden.
Het inwonertal is dan uitgegroeid tot ruim 2500. Bij
afwezigheid van een duidelijke kern ontstonden op verschillende
plaatsen langs de dijk buurten van tuindershuisjes (Bangert,
Krimpen, Munnikij, Kerkbuurt, Geuzenbuurt, Broekoord).
In januari 1916 woedde er een hevige storm en tal van dijken om de
Zuiderzee bleken te laag en te zwak. Op enkele plaatsen braken de
dijken zelfs door. Ook hier had de dijk het zwaar te verduren,
maar hield ternauwernood stand. Na de storm verdween de smalle
rijweg op de dijk en werd de dijk verzwaard en een meter
opgehoogd. Aan de voet van de dijk kwam de nieuwe weg. Het een
en ander leidde tot een verplaatsings- of afbraakoperatie van een
kleine 300 opstallen. Vervangende bouwterreinen werden verkregen
langs een in de polder aangebracht netwerk van wegen.
Zo ontstonden de Stormweg (nu omgedoopt tot Kleingouw), de
Kleingouw, de Knokkel, de Middenweg, de Hoekweg en de Molenweg. Er
moesten 25 bruggen worden gebouwd en de Andijkers moesten na
eeuwen van de dijk af. Doordat kernvorming achterwege bleef kon de
lintbebouwing zich uitbreiden over een totale lengte van ongeveer
20 km. De stormramp had ook grote invloed op de verwezenlijking
van de Zuiderzeeplannen. Nog in 1916 werd een wetsontwerp voor de
drooglegging aangenomen en in 1926 werd begonnen met de bedijking
van de Andijker Proefpolder. Op 18 augustus 1927 viel de polder
droog.
Door de bouw van het poldergemaal Het Grootslag (thans museum) in
1871 en de uitbreiding daarvan in 1883 werden de molens overbodig,
zodat afbraak volgde (1906/1908). Bij al deze veranderingen voegde
zich nog een andere en wel de opkomst van de
bloembollencultuur, die tot op heden - naast de toename van de
glascultures - een van de voornaamste bestaansbronnen werd. In de
crisisjaren verlieten veel kleine tuinders het dorp of
emigreerden. De oorlog ging aan Andijk zelf betrekkelijk rustig
voorbij. De polder vormde door z'n ontoegankelijkheid een ideaal
toevluchtsoord voor wie moest onderduiken. Na de oorlog volgde een
emigratiegolf. Met vooral als uitschieters de jaren 1947-1953,
vertrok tot 1965 bijna 15% van de bevolking (656 personen), voor
het merendeel naar Canada (ruim 500 personen). Oorzaak: slechte
economische omstandigheden in de tuinbouw. In 1951 werd een
proefverkaviling uitgevoerd.
Vanwege de sterk verouderde productieomstandigheden deden
verschillende gemeenten waaronder Andijk, in het begin van de
zestiger jaren een aanvraag tot ruilverkaveling van gronden. Met
name bestonden er ernstige gebreken op het gebied van de
ontsluiting, de verkaveling, de perceelsgrootte en ligging van
bedrijfsgebouwen, waardoor een rendabele bedrijfsvoering
onmogelijk werd gemaakt. De daadwerkelijk ruilverkaveling van de
polder Het Grootslag vond plaats tussen 1973 en 1979.
Daarmee heeft de complete metamorfose van het landschap van
Andijk, door de overgang van de vaar- naar rijpolder, zijn beslag
gekregen.
Steeds meer bedrijven verplaatsen zich vanaf 1974 vanuit
de lintbebouwing naar de verkaveling. Vanaf de beginjaren vijftig
tot medio jaren zestig komt in het centrum van het dorp de
dorpskern van de grond, met daarin huishoudschool, kruisgebouw,
bejaardencentrum, raadhuis, postkantoor, zwembad, dorpshuis,
winkelcentrum (1973) en bovenal woningbouw, waardoor het
vertrekoverschot kan worden gewijzigd in een geringe
bevolkingsgroei.
Tot 1969 is er sprake van een vrij geringe bevolkingsgroei, in
hoofdzaak veroorzaakt door het geboorteoverschot, maar van 1971
t/m 1973 kan voornamelijk door vestiging van stedelijke bevolking
een vrij snelle groei worden gesignaleerd. De Bangert ontwikkelt
zich tot een secundaire kern, gericht op het opvangen van de eigen
woningbe- hoefte. Na de heftige bouwactiviteit in Lange Deele II
(1980-1981) is de woningbouw door bijgesteld beleid van de hogere
overheid afgenomen.
Per 1 januari 1979 is de gemeentelijke herindeling van
West-Friesland Oost een feit geworden. De grillige zuidgrens van
de gemeente is daarbij in zuidelijke richting verplaatst en ligt
nu in het midden van het water van de Kadijk. Als gevolg van
Andijk vroeger en nu de grenswijziging is het grondgebied van de
gerneente van 1623 ha. gebracht op 2260 ha. Het aantal inwoners
stijgt daarentegen slechts met 61 personen. Per 1 januari 1990 is
in het kader van een bestuurlijke indeling van het noordelijk deel
van het IJsselmeer aan de gemeente Andijk een aanzienlijk gedeelte
IJsselmeerwater toegevoegd. De oppervlakte van de gemeente is
hiermee gekomen op 4760 ha.
Bovenstaande tekst is overgenomen
uit de gemeentegids van Andijk (editie 2000-2001).
|