West-Friesland... het land waar wij wonen
|
|
Bouwers en Tuinders
An de Langedaik, deer benne ze raik
Zo heette het in een versje. Die rijkdom zou dan blijken uit het feit
dat ze 'broeder met krenten' aten. Misschien was die rijkdom ooit het
geval geweest, maar dan was die niet vanzelf gekomen.
Het verhaal dat Laurens Bos over het ontstaan van de huidige tuinbouw in
het westen van West-Friesland vertelde, geeft daar wel een heel ander
beeld van. Door de veepest zouden de boeren zo zwaar getroffen zijn dat ze
'van armoed' maar tuinder werden. Het seizoen was echter al zover
gevorderd dat geen graan of mosterd meer gezaaid kon worden. Een nobele
man, die met de schuilnaam Harmsen werd aangeduid, stelde plantgoed en
gereedschap beschikbaar en daarmee konden de getroffen veeboeren hun land
bruikbaar maken. Men plantte knollen, bloemkolen, wortelen en bieten.
Volgens de schrijver Claes Bruin zouden ook -papavers of slaapbollen zijn
verbouwd.
Dat er voor de tijd van de veepest geen tuinbouw in de
Langedijk zou zijn geweest, zou afgeleid kunnen worden uit de verklaring
van oude lieden; althans in 1617 zeiden zij dat er bij hun weten nooit
'saet- en moeslant' was geweest. Omdat deze verklaring echter werd
afgelegd naar aanleiding van de verhoging van een belasting (het
tiendrecht) geeft dat de indruk dat er een luchtje aanzat. Spontaan
geheugenverlies blijkt bij belastingaangiften meer voor te komen.
Overigens niet alleen bij het invullen van belastingpapieren, maar ook bij
het onderscheiden van vriend en vijand. Zo werd van de Grootebroekers
verteld dat zij in de 80-jarige oorlog hun kooi aan Spanjaarden of
Spaansgezinden verkochten. Ook weer handelingen met een luchtje eraan,
maar aan de opbrengst, de stuivers, en schellingen, viel weinig te ruiken.
Dat ouderwetse geld stonk ook niet.
Terwille van moderne bedrijfseisen werd de in de loop van eeuwen met
simpele middelen tot stand gebrachte verkaveling machinaal uitgewist.
Misschien nog meer dan elders in West-Friesland was de beheersing van
de waterstand aan de Langedijk een zaak van het allerhoogste belang. De
vruchtbaarheid van het land was voor een belangrijk gedeelte afhankelijk
van de bagger die uit de sloten kon worden gehaald. Omdat het bouwland van
nature al laag lag, bracht vergroting van het wateroppervlak extra zorg
mee. Het befaamde 'rijk der duizend eilanden' ontstond. Een landschapsbeeld
zo specifiek, dat men elders vergeefs iets vergelijkbaars zou zoeken. Maar
juist dat karakter bracht veel tuinders op de rand van de afgrond. En
velen zelfs er in.
In de jaren zestig van deze eeuw was de gemiddelde
kavelgrootte, zeg maar een eilandje, ongeveer een halve hectare. Om te
kunnen bestaan had een tuinder minstens zeven van die eilandjes nodig.
En
lagen die nou maar naast elkaar... Niets daarvan, uren en uren per week
werden besteed aan varen door sloten waarvan de waterstand, om die reden,
hoog werd gehouden. Maar die vaarwegen vervuilden omdat onderhoud te duur
was geworden. De eerst zo welkome bagger uit de sloten had het veld moeten
ruimen voor de effectievere kunstmest.
Niet alleen de economische, maar
ook de maatschappelijke structuur was weinig florissant geworden. Geen
wonder dat, toen in 1964 over ruilverkaveling werd gestemd, 97% van de
stemgerechtigden zich voorstander van deze ingrijpende verandering
betoonde.
Men was rijker aan eilanden dan aan centen.
Vorige pagina
<> Volgende pagina
Bovenstaande tekst is overgenomen uit:
"West-Friesland...
het land waar wij wonen"
Uitgave: Rabobanken West-Friesland, © oktober 1984
|