



De vier tekeningen geven een beeld van de belangrijkste fasen die
volgens de onderzoeker Brandts Buys in de ontwikkeling van de Westfriese
stolpboerderij zijn te onderkennen.
|
Het is zeker dat het klimaat in deze streek zodanig
was dat mensen die hier kwamen wonen een bescherming tegen de
weersinvloeden moesten zoeken. De natuur bood niet veel
mogelijkheden en daarom moest de mens zelf de handen uit de
dierenvellen steken. En dat niet alleen ter bescherming van zichzelf
maar ook, toen hij zich op akkerbouw en veeteelt ging toeleggen,
voor berging van landbouwprodukten en stalling van dieren. Van die
oude boerderijen is weinig meer over; in de regel niets meer dan
sporen van de palen die het dak ondersteunden. Mens en dier leefden
in een rechthoekige ruimte.
In het woongedeelte kon een vuur worden gestookt, echter zonder dat
er sprake was van een schoorsteen. De rook werd geacht te verdwijnen
door een gat in de nok. De palen en hun verbindingsbalken, samen een
gebint vormend, stonden op zodanige afstand dat er telkens twee
koeien tussen konden staan, die dan met hun koppen naar de zijwand
stonden. Diezelfde paalafstand was voldoende om er in het
woongedeelte slaapplaatsen, bedsteden, tussen te kunnen maken.
Achter het gebouw was in de open lucht een hooiberging.
Eerder in dit boek werd erop gewezen dat omtrent de 15e eeuw de
vraag naar agrarische produkten door de groeiende steden toenam. Het
platteland kon aan die vraag voldoen omdat door de toepassing van
molens de waterstand zodanig beheerst kon worden dat akkers en
weilanden meer konden opleveren. Meer en beter hooi betekende
behoefte aan grotere en betere bergingen. Een overdekte, aan de
zijkanten dichte, maar vooral hogere schuur werd tegen het
langwerpige woon- en stalgedeelte aangebouwd. Op sommige oude
schilderijen en landkaarten is zichtbaar dat dit soort gebouwen hier
in West-Friesland veelvuldig voorkwam. Voor het maken van zo'n grote
hooiberging was zwaarder hout nodig dan eerder werd gebruikt. Dat
soort hout was ondertussen verkrijgbaar geworden. De Zaanse
houthandelaren importeerden grote stammen uit het Oostzeegebied.
Van de zware balken werd het zogenaamde vierkant gebouwd; vier
stijlen op de hoeken van de hooiberging, verbonden door houten
liggers. Het was een logische ontwikkeling om vervolgens het
pyramide-vormige dak dat de hooiberg afdekte, zo laag mogelijk door
te trekken en zodoende rondom de hooitas een overdekte ruimte te
maken. Op slappe grondsoorten werd de zijkant van hout gemaakt, de
zogenaamde weeg, en zie daar, de aanzet tot de zo markante
Westfriese stolp. |