West-Friesland... het land waar wij wonen
|
|
Boer in West-Friesland
Een boer, veehouder, landman, agrari�r of hoe ook geheten is
van oudsher een belangrijk figuur op het Westfriese platteland.
Was het alleen al door de hoeveelheid land die door
boerenbedrijven in beslag wordt genomen. Natuurlijk is het aandeel
dat de veehouderij en de zuivelverwerking levert in het totaal van
alle Nederlandse produkten procentsgewijs afgenomen, omdat na 1945
zoveel meer in de industri�le sector werd voortgebracht. Het is
echter niet juist om het belang van de veehouderij uitsluitend af
te meten aan het aantal boeren (bedrijfshoofden) en werklieden van
vroeger en nu. Veel werkzaamheden die oudtijds door de boer en
zijn knecht zelf werden verricht, worden nu door specialisten
gedaan. Het is zelfs zo dat de produktie en de verkoop van alle
mogelijke agrarische machines en huipwerktuigen, de
transport-activiteiten, de voederteelt en de kunstmestproduktie
eerder tot het agrarische dan tot het industrie�n en
dienstverlenend potentieel dienen te worden gerekend.
De boerenbedrijven werden per stuk groter; een boer moest meer
koeien houden om een redelijke inkomen te krijgen. Te kleine
bedrijfjes verdwenen, het vrijkomende land werd bij andere
gevoegd. De hieruit ontstane veranderingen zullen verderop nader
worden belicht, omdat de gevolgen niet alleen voor de boer, maar
ook voor de verkaveling, de bedrijfsgebouwen en het totale
landschap van bijzondere grote betekenis waren.
Over de veranderingen in het bedrijf zelf is nogal wat te melden.
In een voorgaand hoofstuk werd reeds opgemerkt dat het houden van
vee, en meer speciaal van koeien, in onze streek samenhing met de
beheersing van de waterstand rond de weilanden. Was die te hoog,
dan be�nvloedde dat de kwaliteit van het grasgewas, zodat op
minder opbrengst van het bedrijf moest worden gerekend. Het
samenvallen van de uitvinding van de watermolen met de groei van
de stedelijke bevolking maakte dat de meerdere opbrengst, die kon
ontstaan doordat landerijen meer en beter gras leverden,
gemakkelijk aan de stadsbevolking kon worden verkocht. Er werd
zelfs zo veel voortgebracht dat zuivelprodukten konden worden ge�xporteerd.
Maar behalve met de produktie van boter en kaas hielden de
Westfriese boeren zich bezig met de vetweiderij.
Reeds in de 14e'eeuw was de import van magere ossen uit Denemarken
voor Hoorn van betekenis.
Albert van Beijeren had de Denen toegestaan hier runderen en
paarden te markten. Het bevorderen van het marktwezen paste goed
in het streven van de Hollandse graven om de steden, die het van
een handelsfunctie moesten hebben, op een dergelijke wijze te
bevoorrechten. De in het voorjaar ingevoerde dieren werden 's zomers
vetgeweid op de Westfriese landerijen. In de herfst waren ze dan
slachtrijp, zodat ze geschikt waren voor consumptie, voornamelijk
door de stedelijke bevolking. Na 1600 verplaatste het centrum van
deze ossenhandel zich naar Enkhuizen, maar het duurde niet lang of
Amsterdam diende zich aan. De marktmeeser uit Enkhuizen zag
waarschijnlijk de bui al hangen en hij bood zijn diensten en de
'goodwill' die hij bij de Deense ossenverkopers had, aan bij het
stadsbestuur van 's lands hoofdstad. Dat ging in het geheim: 'omme
de jalousie bij de heeren van Enkhuijsen te vermijden', zoals drs.
Heeres wist te vertellen.
De Enkhuizer bestuurders keken argwanend naar de toenemende
activiteiten van Amsterdam. Om de ossekopers wat te paaien
'vergaten' ze nogal eens het verplichte 'veilgeld' (marktgeld ) te
innen, maar dat mocht uiteindelijk toch niet baten. Na het midden
van de 17e eeuw bezat Amsterdam de belangrijkste markt. In Hoorn
was na de ossenmarkt-periode een tijd van bloei voor de kaasmarkt
aangebroken. Door deze markt behield de stad, langer dan
Enkhuizen, zijn economische betekenis. En dat terwijl Enkhuizen in
de 18e eeuw de internationale haringmarkt al naar Hamburg had zien
verdwijnen, hetgeen een verval van de visserij met zich had
meegebracht.
Vorige pagina
<> Volgende pagina
Bovenstaande tekst is overgenomen uit:
"West-Friesland...
het land waar wij wonen"
Uitgave: Rabobanken West-Friesland, © oktober 1984
|